maandag 14 november 2011

in het NOS nieuws!



Geschokt
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten van Volksgezondheid heeft geschokt gereageerd op de onderzoeksresultaten. "Je kunt je niet voorstellen dat mensen elkaar dit aandoen, maar dit rapport is duidelijk. Er wordt misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van deze mensen, dat maakt het dubbel zo erg", zegt de bewindsvrouw.

In een brief aan de Tweede Kamer schrijft Veldhuijzen vandaag dat ze het seksuele misbruik verder wil tegen gaan. Het taboe over het onderwerp moet volgens haar worden doorbroken. Ook vind ze dat seksueel misbruik moet worden opgenomen in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Door die code te hanteren kunnen professionals geweld in huiselijke kring eerder signaleren.

Recent onderzoek seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijke handicap

Wat wij te weten zijn gekomen over seksueel misbruik bij
mensen met een verstandelijke beperking
We weten hoe veel mensen met een verstandelijke beperking
seksueel misbruik hebben meegemaakt.


  • Hoe veel? 6 van elke 10 vrouwen. Dat is meer dan de helft van de vrouwen. En  2 van elke 10 mannen. Dat is  een vijfde van de mannen.  
  • Vrouwen maken het vaker mee dan mannen. 
  • Mensen met een verstandelijke beperking maken het vaker mee dan mensen zonder beperking. 
  • Familieleden en begeleiders weten vaak niet of iemand seksueel misbruikt is. 

Wat wij te weten zijn gekomen over gevoelens?  
We weten hoe mensen met een beperking zich voelen als ze seksueel misbruik hebben meegemaakt. En we weten of mensen met een beperking erover praten.  
  • Mensen die seksueel misbruik hebben meegemaakt zijn vaak bang.  Of verdrietig. Of boos.  
  • De meeste mensen praten er over met iemand.  
  • De mensen met een verstandelijke beperking praten meestal met de begeleider. Of met hun moeder.  
  • Maar niet iedereen praat er over. 


Erover praten is beter. Wat vinden mensen met een verstandelijke beperking zelf 
  • Mensen met een verstandelijke beperking vinden dat erbeter opgelet moet worden. 
  • Zodat er geen seksueel misbruik meer kan gebeuren. 
  • Ze vinden dat je erover moet praten met iemand als je seksueel misbruik hebt meegemaakt. 
  • En dan moet die persoon je geloven.  
  • Ze vinden dat je voor jezelf moet opkomen. Dat je NEE kunt zeggen als je geen seks wil. 
  • Ze vinden dat je soms ook later nog hulp nodig hebt.
  • Seksueel misbruik is niet fijn. Het mag niet.  
  • Erover praten is best moeilijk.  
Gelukkig weet iedereen nu meer over seksueel misbruik.  
Dan kunnen mensen met een beperking beter hulp krijgen.

7.9 Gevolgen van seksueel geweld bij mensen met een verstandelijke beperking 
7.9. 1 Gevolgen: rapportage door mensen met een verstandelijke beperking 
De vrouwen voelden zich bang (51%), boos (49%) en/of verdrietig (36%) over wat er gebeurd was. Ook de mannen waren boos (44%), bang (32%) en verdrietig (16%). Een aanzienlijk deel van de respondenten (meer dan 40% van zowel mannen als vrouwen) geeft ook andere emoties aan, waaronder schaamte, geschrokken, rot, over de toeren, zenuwachtig, klote, ellendig, vies, naar, machteloos, afgewezen, schuldig, onzeker en niet veilig. Er is een klein aantal mensen dat geen negatieve emoties aangaf. Ze gaven aan dat ze er niet mee bezig waren of dat ze het meteen al naast zich neer hadden gelegd. Een klein deel had positieve emoties. Ze voelden zich goed, hadden ervan geleerd of voelden zich gesterkt. 
Tweederde van de vrouwen en ruim een kwart van de mannen had behoefte aan hulp, de helft van de mannen en 13% van de vrouwen niet. Ruim de helft van de vrouwen en een derde van de mannen heeft ook 
zorgcontact gehad. Bijna een derde van de vrouwen en 2 mannen die geen hulp hebben gekregen hadden daar wel behoefte aan.  Tweederde van de vrouwen en bijna alle mannen zeggen dat de hulp die ze gekregen hebben ook geholpen heeft (zie Tabel 7p in het tabellenboek). Op de open vraag waarom de hulp niet gebaat heeft lopen de antwoorden erg uiteen. Er zijn een paar respondenten die aangeven dat zij niet altijd geloofd worden door de groepsleiding, dat wordt erg vervelend gevonden. Daarnaast wordt gezegd dat er meer aandacht voor de cliënt moet zijn op het moment van onthullen, er moet goede hulp worden ingezet. Een respondent geeft aan dat hij of zij graag hulp had willen hebben om minder angstig te zijn. Een ander had graag meer de kans willen hebben om zijn  of haar verhaal te doen, deze respondent geeft aan dat de hulpverlening hem of haar niet goed liet uitpraten over zijn of haar gevoelens. Ook duurt het soms erg 
lang voordat er hulp komt of duurt de hulp niet lang genoeg, waardoor slachtoffers last blijven houden van het gebeurde.  Daarnaast kan het vervelend zijn dat cliënten (in een instelling) nog steeds geconfronteerd 
worden met de pleger.  

7.10 Wat kan de hulpverlening doen om seksueel geweld te voorkomen? 
7.10.1 De mening van mensen met een verstandelijke beperking over de hulpverlening 
Op de vraag ‘Vind jij dat de begeleiders of hulpverleners iets anders 
hadden moeten doen of zouden moeten doen?’ geeft een op de drie 
respondenten ‘nee’ aan. Door de rest worden verschillende dingen genoemd die anders hadden gemoeten, zoals: beter opletten/voorkomen dat het (nogmaals) gebeurt (de cliënt in bescherming nemen), de cliënt 
serieus nemen en de gelegenheid geven er over te praten, niets achter de rug van de cliënt om doen, adequate hulp inschakelen of doorverwijzen, ondersteuning geven bij het vinden van de juiste hulp (cliënten weten 
soms niet waar ze terecht kunnen), maatregelen treffen richting de pleger (van school sturen, waarschuwing geven/aanspreken op het gedrag).  

Op de antwoorden op de vraag wat begeleiders of hulpverleners zouden moeten zeggen tegen iemand die net zoiets als jou is overkomen komt vooral de behoefte van cliënten naar voren om vrijuit over datgene te 
kunnen praten wat hen overkomen is, zonder druk van de ander en op het tempo van het slachtoffer. Hulpverleners zouden moeten zeggen dat ze er (zoveel mogelijk) over moeten praten. Slachtoffers  willen heel graag dat een begeleider hen gelooft, goed luistert en meedenkt over hoe ze ermee om kunnen gaan of aangeeft waar ze terecht kunnen voor (specialistische) hulp. Het kan heel fijn zijn dat de hulpverlener aangeeft dat het niet meer zal gebeuren, dat ze gaan helpen en ingrijpen. Er mag echter geen druk zijn vanuit de begeleider om alles te vertellen of er iets mee te doen, de beslissing daartoe moet bij het slachtoffer blijven. Daarnaast merken respondenten op dat het belangrijk is om de cliënt  (emotioneel) te steunen, bijvoorbeeld door het slachtoffer te prijzen omdat hij of zij erover verteld heeft, door het slachtoffer vrij te pleiten van schuld, door angsten weg te nemen en door het slachtoffer te troosten (omhelzen of liefde te geven’).Daarnaast vertellen sommigen dat het slachtoffer duidelijk moet worden gemaakt dat het gedrag van de pleger niet hoort, dat ze hun grenzen mogen aangeven of zichzelf mogen verweren en aangifte kunnen doen.


7.10.2 De mening van ouders/verwanten over de hulpverlening 
Het aantal ouders/verwanten dat deze vraag heeft beantwoord is 59. De twee dingen die hierbij verreweg het meest genoemd worden zijn: goede voorlichting geven en alert zijn op signalen. Cliënten in instellingen moeten beter in de gaten gehouden worden en betere voorlichting krijgen. Voorlichting dient meer te behelzen dan alleen de lichamelijke ontwikkeling, het gaat ook over gevoelens, aanraken, omgaan met seksuele gevoelens, respect voor elkaar en aangeven en respecteren van grenzen. Er moet open en eerlijk over gesproken (kunnen) worden, aangepast aan het niveau van de cliënt. In gesprekken met begeleiders moet het thema regelmatig terugkomen. Daarnaast moet er beter opgelet worden, begeleiders moeten alerter zijn op ongewenst seksueel gedrag en dit beter leren herkennen. Bij signalen of vermoedens van seksueel misbruik moet er direct ingegrepen worden. Cliënten die er niet goed mee om kunnen gaan moeten geen mogelijkheden hebben om  het ongewenste seksuele gedrag te vertonen. Ongewenst seksueel gedrag (in de groep) moet niet genegeerd worden, maar er moeten sancties of berispingen volgen zodat iedereen weet wat mag en wat niet mag. Cliënten moet ook duidelijk worden gemaakt dat ze altijd bij anderen  terecht kunnen als ze iets naars hebben meegemaakt op seksueel gebied. Dat zij serieus genomen zullen worden en dat er adequate hulp of ondersteuning gezocht zal worden. Cliënten die niet weerbaar genoeg zijn  moeten beschermd worden. De controle binnen instellingen kan ook beter, bijvoorbeeld door camera’s op te hangen en medewerkers goed te screenen. Tot slot merken enkele respondenten op dat er voor cliënten die seksuele behoeften hebben ook een manier moet worden gevonden om deze  behoeften (op een goede manier) te vervullen. 


7.10.3 De mening van professional s over de hulpverlening 
Aan de professionals is de volgende vraag gesteld:  Stel u kon advies uitbrengen over maatregelen om seksueel geweld te voorkomen. Wat is/zijn volgens u de belangrijkste maatregelen? Hierop hebben 232 
professionals antwoord gegeven. In de antwoorden van de respondenten komt een aantal zaken veelvuldig terug. Ten eerste wordt veel gewezen op het geven van voorlichting, zowel aan cliënten, op school als aan medewerkers. Het onderwerp moet bespreekbaar worden gemaakt en vaker terugkomen in  gesprekken. Bij cliënten wordt de nadruk gelegd op het vergroten van de weerbaarheid en het leren (h)erkennen van eigen en andermans grenzen. Deze voorlichting zou al kunnen beginnen op de basisschool en het voortgezet (speciaal) onderwijs. Medewerkers moeten (verplicht) voorgelicht worden om zodoende beter signalen te kunnen herkennen. Hierdoor worden zij alerter en zal er eerder ingegrepen worden bij (vermoedens van) seksueel geweld. Ook openheid en het bespreekbaar maken van het onderwerp worden vaak 
genoemd, zowel tussen begeleiders en cliënten als intern. Medewerkers moeten de handvatten krijgen om seksualiteit met cliënten te bespreken. Het thema seksualiteit zou een vast of terugkerend onderwerp moeten zijn in gesprekken met cliënten, zodat de drempel om erover te praten verlaagd wordt. Intern geldt hetzelfde. Het onderwerp zou regelmatig terug moeten komen in teamvergaderingen en een vast onderdeel moeten zijn van behandel) of zorgplannen.  Duidelijke richtlijnen en protocollen waar alle medewerkers van op de hoogtezijn kunnen  hierbij ondersteunend werken. Sommige respondenten wijzen op de aanwezigheid 
van een meldpunt en een meldingsplicht bij (vermoedens van) seksueel misbruik. Er dienen vertrouwenspersonen te zijn voor de cliënt en de cliënt moet deze ook weten te vinden. Daarnaast geven een aantalbegeleiders aan dat cliënten beter beschermd moeten worden. Bijvoorbeeld door betere controle, meer toezicht of  begeleiding en door medewerkers beter te screenen (verplichte Verklaring omtrent Gedrag). 
Daarnaast zou het kunnen helpen als er korte lijnen zijn met andere (gespecialiseerde) professionals of de politie. In  het geval van seksueel misbruik dient er adequaat ingegrepen te worden en moet er goede nazorg 
te zijn.

10.4 Beleid 
Praten met en voorlichting aan cliënten gebeurt in de meeste organisaties wel. We weten op basis van onze resultaten echter niet wat de kwaliteit daarvan is, hoe de voorlichting gegeven wordt en hoe vaak. Zoals eerder aangegeven is dat wel van belang. In hoofdstuk 4 kwam naar voren dat het belang van openheid over seksualiteit en seksueel geweld wel gedeeld wordt in instellingen, maar dat het veel professionals nog vaak moeite kost om die openheid in praktijk te brengen. Daarnaast is voorlichting en training voor medewerkers ten aanzien van seksueel  grensoverschrijdend gedrag en de gevolgen daarvan geen gemeengoed.  
In de zorgplannen wordt over het algemeen aandacht  besteed aan seksualiteit, met name in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking; in de zorg voor mensen met een lichamelijke beperking gebeurt 
dat minder, maar daar is het wellicht ook minder opportuun. Daarentegen zegt rond de helft van de professionals in zowel de lichamelijk) als de verstandelijk gehandicaptenzorg dat in de zorgplannen geen aandacht is voor ervaringen met seksueel geweld.  Of er beleid is en hoe dat beleid eruit zou moeten  zien weten de respondenten niet altijd. Ook weet een belangrijk deel niet of beleid ook in de praktijk wordt gebracht. Het vooronderzoek liet zien dat er ten aanzien van visie, beleid en praktijk grote diversiteit bestaat, zowel tussen instellingen als daarbinnen. 
Een heldere visie, implementatie van beleid en inbedding van het thema seksualiteit in de dagelijkse praktijk wordt van groot belang geacht.  Het formele beleid ten aanzien van seksueel geweld, in de zin van 
meldpunt en klachtenregeling, lijkt in de meeste organisaties in orde. Bijna overal is een klachtenregeling en vertrouwenspersoon. Er is meestal een meldpunt, maar de professionals weten vaak niet of de cliënten dat 
weten. Bijna de helft van de professionals in de lichamelijk)gehandicaptenzorg en ruim een derde van de professionals in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking hoefde geen VOG te overleggen, 
maar op basis van onze gegevens weten we niet of ze dat sinds 2007, toen de VOG verplicht werd, met terugwerkende kracht alsnog moesten doen.  De preventie van seksueel geweld wordt over het algemeen binnen de organisatie belangrijk gevonden. Seksueel geweld is geen regelmatig thema binnen overleggen, maar dat vinden de respondenten geen probleem.

Dit zijn fragmenten ( gericht op mensen met een verstandelijke beperking) uit het onderzoek van: 
 Movisie en Rutgers WPF in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid. 2011